Nederlands

 
De dennenuil
Uitspraak
Woordafbreking
  • den·nen·uil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dennenuil dennenuilen
verkleinwoord dennenuiltje dennenuiltjes

Zelfstandig naamwoord

de dennenuilm

  1. (vlinders) imago van de dennenrups Panolis flammea   uit de Noctuidae  , berucht vanwege de erdoor aan dennenbossen toegebrachte schade
     Natuurlijke vijanden heeft de dennenspanner evenals de dennenuil in menigte. Behalve vogels, treden parasietvliegen, sluipwespen, schimmels, roofkevers, wantsen enz. op.[1]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Koning, M. de
    “Boschbescherming” (1922)