Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • deel·sec·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord deelsector deelsectoren
deelsectors
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de deelsectorm

  1. (economie) deel van een bedrijfstak
     In eerste instantie kreeg hij nul op het rekest. Inmiddels kijkt het college anders tegen de zaak aan. ‘Deze deelsector van de horeca wordt zwaarder dan gemiddeld geraakt’, staat in een stuk van het college van burgemeester en wethouders.[1]
     Of en hoe ergens wordt ingegrepen, hangt af van ‘excessen en de noodzaak die tegen te gaan of te voorkomen’. Volgens het kabinet kunnen de maatregelen ook variëren per deelsector.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Herre Stegenga
    “Horecaschip in Zwolle hoeft tijdelijk geen havengeld te betalen: ‘Een druppel, maar goed voor de moraal’” (31-10-2020), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Edwin van der Aa
    “Winstuitkering in de thuiszorg aan banden” (09-07-2019), Tubantia