Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • danst af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afdansen

danst (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdansen
    • Jij danst af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afdansen
    • Hij danst af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afdansen
    • Danst af! 

Gangbaarheid