dalen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  dalen    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• da·len

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘omlaag gaan’ voor het eerst aangetroffen in 1285

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
dalen	daalde	gedaald
zwak -d	volledig

Werkwoord

dalen

1. ergatief naar beneden gaan

   • Het waterpeil is enigszins gedaald. 

   ▸ Chantal ademde een paar maal diep in door haar neus en blies krachtig door haar mond uit. Terwijl ze dit deed, daalden haar mondhoeken en wenkbrauwen.

2. ergatief minder waard worden

   • De prijs van de aandelen is gedaald. 

Synoniemen

• [2] zakken

Hyponiemen

• afdalen, indalen, lelietje-van-dalen, nederdalen, neerdalen, roerdalen

Afgeleide begrippen

• daalhoek, daalsnelheid, daler, daling

Anagrammen

• eland, laden

Vertalingen

    1. naar beneden gaan   

Duits: sinken (de), heruntergehen (de), zurückgehen (de) Engels: drop (en), descend (en) Frans: descendre (fr)

Italiaans: scendere (it) Spaans: bajar (es), descender (es)

Zelfstandig naamwoord

de dalen mv

1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dal

Verwante begrippen

• dallen

Gangbaarheid

• Het woord dalen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dalen" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Welsh

enkelvoud	meervoud
dalen	dalennau   dalenni   dail

Zelfstandig naamwoord

dalen v

1. (plantkunde) blad
2. (teken- en schrijfmateriaal) blad, vel

Synoniemen

• [1] deilen