Nederlands

 
dakwerker
Uitspraak
Woordafbreking
  • dak·wer·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dakwerker dakwerkers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dakwerkerm

  1. (beroep) iemand die daken construeert en waterdicht maakt
     Ze beginnen in het splinternieuwe gebouw aan de Lariksstraat waar dezer dagen met man en macht wordt gewerkt om alles op tijd op de juiste plek te krijgen. Op de parkeerplaats staat het vol met bedrijfsbusjes. Van installateur tot dakwerker, allerlei disciplines zijn nodig om het schoolgebouw aan een zijstraat van de Berkstraat af te krijgen.[1]
     De Vlaamse burgemeester Stefaan Devleeschouwer van de gemeente Brakel is opgestapt nadat hij betrokken was geraakt bij een verkeersongeval waardoor een 35-jarige dakwerker zwaargewond raakte. De burgervader bleek te diep in het glaasje te hebben gekeken, aldus Belgische media.[2]
Hyperoniemen
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “De Windroos verder op één adres” (28-08-2012), Tubantia
  2.   Weblink bron “Belgische burgemeester botst onder invloed” (20 april 2018), Reformatorisch Dagblad