Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cu·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cureren
cureerde
gecureerd
zwak -d volledig

Werkwoord

cureren [3]

  1. overgankelijk genezen
  2. overgankelijk (cultuur) handelen als een curator
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen