Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cul·ti·var
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels cultivar, in de betekenis van ‘kunstmatig gekweekt ras’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1952 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cultivar cultivars
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de cultivarv / m

  1. (biologie) kunstmatig gekweekt ras (meestal planten)

Gangbaarheid

36 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Catalaans

stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cultivo cultivava cultivat
1e vervoeging volledig

Werkwoord

cultivar

  1. verbouwen (van grond)
  2. kweken, telen, cultiveren
  3. ontwikkelen, vormen, cultiveren


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • cul·ti·var
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cultivar
cultivaba
cultivado
volledig

Werkwoord

cultivar

  1. bebouwen, verbouwen, bewerken (van grond)
  2. kweken, telen (van planten)
  3. beoefenen (van wetenschap)
  4. cultiveren, ontwikkelen, vormen
  5. koesteren, onderhouden, in ere houden