Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·tro·le·arts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord controlearts controleartsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de controleartsm

  1. (beroep) (medisch) (juridisch) medicus die beoordeelt of iemand wel of geen recht op een uitkering heeft; controlerend geneesheer
     Met behulp van valse medische verklaringen, het om de tuin leiden van controle-artsen en het drogeren van "patiënten" is er voor tientallen miljoenen euro's en mogelijk nog meer gefraudeerd.[1]
     Met „de staart tussen de benen” ging Smit zes jaar geleden voor het eerst naar de aangescherpte WAO-herkeuring. „De vrouwelijke controlearts pinkte soms zelfs een traantje weg tijdens mijn verhaal. Sommige WAO’ers zaten daar inderdaad ten onrechte in. Die zijn er toen zelf uitgegaan of eruit gegooid. Maar er zijn ook mensen die niet anders kunnen. En die krijgen een negatief stempel.”[2]
  2. (beroep) (medisch) medicus die beoordeelt of iemand wel of niet in aanmerking komt voor een bepaalde dienst of behandeling
     Na 35 jaar stopte Dolf Verburg (67) eind vorig jaar als huisarts. Stilzitten is er echter niet bij, want hij werkt nu als ‘'controlearts'’ bij euthanasie, draait soms nachtdiensten, verleent palliatieve zorg en vaccineert tegen corona. „Ik heb al ruim 500 prikken gezet!”[3]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Fraude met pgb” (29-06-2011), NOS
  2.   Weblink bron
    Gijsbert Wolvers
    “„Ik schaam me voor mijn uitkering”” (27 december 2002), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    Alice Plekkenpol
    “Huisarts Dolf Verburg uit Borne is na pensioen drukker dan ooit: ‘Ik heb al 500 prikken voor vaccinatie gezet’” (09-03-2021), Tubantia