Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • con·gres·lid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord congreslid congresleden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het congreslido

  1. (politiek) iemand die deel uitmaakt van een congres, het wetgevend lichaam van een land

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be