Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·pres·sor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord compressor compressoren
compressors
verkleinwoord compressortje compressortjes

Zelfstandig naamwoord

de compressorm

  1. (motortechniek) toestel om gassen samen te persen, gascompressor
  2. (elektronica) apparaat om de dynamiek van een geluid te reduceren, signaalcompressor
  3. (informatica) software om de grootte van een computerbestand te reduceren, datacompressor
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen