Nederlands

 
[1] muziek compositie
 
[2] abstracte compositie
Uitspraak
Woordafbreking
  • com·po·si·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘samenstelling’ voor het eerst aangetroffen in 1554 [1]
  • afgeleid van het Latijnse compōsitiō (met het voorvoegsel com-) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord compositie composities
verkleinwoord compositietje compositietjes

Zelfstandig naamwoord

de compositiev [3]

  1. (muziek) een muziekstuk, werkstuk van een componist
    • Er zijn geen composities van Bach bekend die van slechte kwaliteit zijn. 
  2. samenstelling zowel in de (taalkunde) als een andere ordening van delen tot een geheel
    • Deze gedichtenbundel was weer een prachtige compositie waardoor het meesterschap van de dichter weer helemaal bevestigd is. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen


Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen