commuteren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: commuteren (hulp, bestand)
Woordafbreking
- com·mu·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
commuteren |
commuteerde |
gecommuteerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
commuteren [1]
- verwisselen, van richting veranderen
- (juridisch) een opgelegde straf omzetten in een vervangende straf
- Ëen gevangenisstraf commuteren in een taakstraf.
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord commuteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.