communie
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: communie (hulp, bestand)
- IPA: / kɔˈmyni / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /kɔ.ˈmy.ni/
- (Limburg): /kɔ.ˈmyː.nɪə̯/
Woordafbreking
- com·mu·nie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘het ontvangen van de hostie’ voor het eerst aangetroffen in 1540 [1]
- afgeleid van het Latijnse commūniō (gemeenschap) met het voorvoegsel com- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | communie | communies communiën |
verkleinwoord | - |
Zelfstandig naamwoord
- de gemeenschap met lichaam en bloed van Jezus Christus in de vorm van brood en wijn in de katholieke kerk
- Tijdens de mis heb ik de communie ontvangen.
- (figuurlijk) de Eerste Heilige Communie, een mis waarbij kinderen voor de eerste keer tot de communie worden toegelaten
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. de gemeenschap met lichaam en bloed van Jezus Christus in de vorm van brood en wijn
Gangbaarheid
- Het woord communie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "communie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "communie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ communie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be