Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord codeur codeurs
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de codeurm

  1. (beroep) iemand die codeert (gegevens in code overbrengt dan wel software schrijft)

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen