Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • club·kas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord clubkas clubkassen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de clubkasv / m

  1. de financiële bezittingen van een (sport)vereniging
    • De Stichting Supportersclub Oranje ontkent stellig dat bestuurders van die organisatie zich zouden hebben verrijkt met geld uit de clubkas. Volgens de club wordt het budget alleen gebruikt voor activiteiten bedoeld voor de fans en voor zakelijke overeenkomsten met partijen die deze organiseren. [2] 
    • Hospice de Reggestroom met een vestiging in Rijssen werd dinsdagavond uitgeroepen tot ‘winnaar’ van de Rabobank Clubkas Campagne. De instelling ging naar huis met de grootste cheque van 5.913,98 euro. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen