Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chris·ten·plicht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord christenplicht christenplichten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de christenplichtv / m

  1. (religie) wat men behoort te doen aan naastenliefde als christen
     Bedenk wel, het gaat om de redding van de ziel... Ach, de christenplicht is zwaar...[2]
     De preek ging over de eurocrisis en daarna over Mauro en Jossef. De stem van de vrouw trilde van verontwaardiging over al het onrecht dat deze jongens werd aangedaan, en ze riep de verantwoordelijke politici op hun christenplicht te vervullen en de jongens niet uit te zetten.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Gaan we met kerst terug naar de kerk?” (25/12/2012), HP de Tijd