chocolademaker
Nederlands
Woordafbreking
- cho·co·la·de·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van chocolade en maker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chocolademaker | chocolademakers |
verkleinwoord | chocolademakertje | chocolademakertjes |
Zelfstandig naamwoord
de chocolademaker m
- (economie), (snoepgoed) persoon die of bedrijf dat chocolade produceert
- ▸ De fameuze chocolademaker Droste heeft hun historische collectie met onder andere serviezen, verpakkingen en reclameposters aan hun uitgeleend voor een tentoonstelling.[1]
- (techniek), (huishouden) apparaat om chocolade mee te bereiden
- Een elektrische chocolademaker.
Synoniemen
- [1] chocolatier
Gangbaarheid
- Het woord 'chocolademaker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ “Drostetentoonstelling in Bakkerijmuseum in Hattem” (2 december 2016), Omroep Gelderland