Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chlo·reer

Werkwoord

vervoeging van
chloreren

chloreer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chloreren
    • Ik chloreer. 
  2. gebiedende wijs van chloreren
    • Chloreer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van chloreren
    • Chloreer je?