Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chi·rur·gie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘heelkunde’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord chirurgie -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de chirurgiev

  1. (medisch) de wetenschap van en de vaardigheid in het opereren
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /xɪrʊrgɪjɛ/
Woordafbreking
  • chi·rur·gie

Zelfstandig naamwoord

chirurgie v

  1. (medisch) chirurgie; de wetenschap van en de vaardigheid in het opereren
Verbuiging
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen