Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chef
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘die aan het hoofd staat’ voor het eerst aangetroffen in 1516 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord chef chefs
verkleinwoord chefje chefjes

Zelfstandig naamwoord

de chefm

  1. (beroep) de baas, iemand die de leiding heeft
     'De Route Nationale 7 is nog altijd belangrijk voor ons, omdat ze veel toeristen aanvoert', zegt Sandro Belle (30), chef de cuisine van het Vineum in Tain l'Hermitage, een lunchrestaurant en wijnproeverij, twee jaar geleden geopend door de grote wijnproducent Paul Jaboulet Ainé.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
chef chefs

Zelfstandig naamwoord

chef

  1. (kookkunst) kok


Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  chef     le chef     chefs     les chefs  

Zelfstandig naamwoord

chef m

  1. hoofd, hoofdman, baas
  2. (kookkunst) kok
  3. (heraldiek) schildhoofd
  4. (spreektaal) uitblinker, held
    «Michaël se débrouille comme un chef
    Michaël kan zich uitstekend redden. [1]

Verwijzingen