Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chat·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘on line corresponderen via het internet’ voor het eerst aangetroffen in 1993 [1]
  • Ontleend aan het Engelse to chat.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
chatten
/ˈtʃɛtə(n)/
/ˈtʃɑtə(n)/
chatte
/ˈtʃɛtə/
/ˈtʃɑtə/
gechat
/ɣəˈtʃɛt/
/ɣəˈtʃɑt/
zwak -t volledig

Werkwoord

chatten

  1. inergatief op synchrone wijze met elkaar korte tekstberichten uitwisselen
    • Henk was aan het chatten met Jeroen over zijn werk. 
    • Hoe romantisch dat ook moge klinken, de Gentse makers van het oorlogsboek Alles komt goed, altijd, Kathleen Vereecken (1962) en Charlotte Peys (1987), hebben alleen gechat en gemaild over hun nu gelauwerde project. ‘Wij ontmoeten elkaar vandaag voor het eerst.’ [2] 
     Ik probeerde me voor te stellen waar ze nu mee bezig zouden zijn: met hun neus in de boeken of chattend met hun vrienden. Wat leefden we op dit moment in compleet andere werelden, wat was ik ver weg en wat zou ik ze nu graag even vast willen houden.[3]
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
chatten

chatten

  1. meervoud verleden tijd van chatten
    • Wij chatten. 
    • Jullie chatten. 
    • Zij chatten. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Duits

Uitspraak
  • IPA: /ˈtʃɛtn̩/
Woordafbreking
  • chat·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
chatten
chatte
gechat
volledig

Werkwoord

chatten

  1. chatten
    «Chatten ist das Hobby vieler Leute.»
    Chatten is de hobby van vele mensen.
Verwante begrippen