centreren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cen·tre·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het midden zoeken’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse centrer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
centreren |
centreerde |
gecentreerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
centreren
- overgankelijk in het middelpunt brengen
Vertalingen
1. in het middelpunt brengen
Gangbaarheid
- Het woord centreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "centreren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "centreren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be