1. soort struik die groeit in het westen van Noord-Amerika (Frangula purshiana)
2. Gedroogde schors waaruit het laxeermiddel cascara wordt bereid.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cas·ca·ra
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord cascara [1] cascara's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de cascarav / m

  1. (plantkunde) soort struik of kleine boom die groeit in het westen van Noord-Amerika, Frangula purshiana  
  2. (medisch) laxeermiddel met een wat bittere smaak, gemaakt uit de schors van de cascara

Gangbaarheid

31 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
cascar

cascara

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van cascar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito imperfecto) van cascar