Nederlands

 
cache-pot
Uitspraak
Woordafbreking
  • ca·che-pot
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord cache-pot cache-pots
verkleinwoord cache-potje cache-potjes

Zelfstandig naamwoord

de cache-potm

  1. versierd omhulsel voor een simpele aardewerken bloempot

Gangbaarheid

43 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen