Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bus·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bushouder bushouders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bushouderm

  1. (verkeer) (beroep) iemand die een personenbus(je) exploiteert
     Bovendien heeft de vervoerder te kampen met moordende concurrentie van de veel beter georganiseerde diensten van honderden particuliere bushouders.[1]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Connexxion wil deel busvervoer in Suriname” (21 februari 2007), Reformatorisch Dagblad