buní
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bu·ní
Woordherkomst en -opbouw
- van Papiaments buní
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buní | buní's |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (straalvinnigen) (visserij) bepaald soort vis, Katsuwonus pelamis uit de familie van makrelen
- ▸ Maar nog geen drie stappen verder word ik weer geroepen en gevraagd nog een laatste foto te maken, met de prachtige vis die ze die morgen vers uit het water hebben gehaald, een buní (tonijn).[1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord buní staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Solange HendrikseZondagochtend in Otrobanda in: AD Wikènt (8 april 2017), ABCourant NV, Willemstad, p. 19 kol. 3