Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bul·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘spullen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1872 [1]

Zelfstandig naamwoord

de bullenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bul


Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
bullir

bullen

  1. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van bullir