Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·spo·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘onmatig’ voor het eerst aangetroffen in 1662 [1]
  • Samenstellende afleiding van buiten en spoor met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen buitensporig buitensporiger buitensporigst
verbogen buitensporige buitensporigere buitensporigste
partitief buitensporigs buitensporigers -

Bijvoeglijk naamwoord

buitensporig

  1. buiten alle maten, enorm
    • Die buitensporige reactie werd hem erg kwalijk genomen. 
    • Daarbij wordt er buitensporig geweld gebruikt en onnodig veel schade toegebracht. Kinderen zien hun ouders op brute wijze en zonder toelichting van bed worden gelicht. Acties die zelden leiden tot verder strafrechtelijk onderzoek op verdenking van terrorisme.[2] 
     Het was moeilijk om een beleefde manier te vinden om haar woordenvloed te stuiten, ze was buitensporig ambitieus.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen