Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·bur·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenburger buitenburgers
verkleinwoord buitenburgertje buitenburgertjes

Zelfstandig naamwoord

de buitenburgerm

  1. (geschiedenis) iemand die buiten de poorten van de stad woonde maar er wel een burger van was
    • Ook de buitenburgers vluchtten de stad in bij het naderen van de vijand. 

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen