Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bud·get·recht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord budgetrecht budgetrechten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het budgetrechto

  1. het recht van een vertegenwoordigend lichaam om een begroting aan te passen
     De Rekenkamer maakt zich er zorgen over dat de begroting een steeds kleiner deel van alle publieke uitgaven afdekt. Dat komt onder meer doordat er een hoge groei is in sectoren die via premies worden gefinancierd, de zorg en de sociale zekerheid. Dat versmalt het budgetrecht van de Tweede Kamer, zegt Stuiveling.[2]
     VVD-woordvoerder Verheijen zei dat je wel politieke afspraken kunt maken, maar dat juridisch bindende contracten niet aan de orde zijn. Hij noemde het budgetrecht van de Tweede Kamer ononderhandelbaar. Het budgetrecht is het recht van beide Kamers om de uitgaven en inkomsten van het Rijk vast te stellen[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “"Beoordeel decentralisatie in najaar"” (Woensdag 21 mei 2014, 13:40), NOS
  3.   Weblink bron “Kamer tegen contracten Brussel” (Woensdag 18 december 2013, 12:42), NOS