Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bud·get·con·tro·le
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord budgetcontrole budgetcontroles
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de budgetcontrolev / m

  1. controle of de in- en uitgaven nog wel overeenkomen met de begroting
     Bij de budgetcontrole net voor Pasen beloofden de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken, Koen Geens en Jan Jambon, dat er extra geld komt voor veiligheid en justitie.[2]
     In deze procedure schaarden de Europees toezichthouder voor gegevensbescherming, de Finse en de Deense overheid zich achter de NOS. Ook de budgetcontrole-commissie van het Europees Parlement vond dat de lijst openbaar moest worden.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Belgische politie klaagt over bezuinigingen” (Woensdag 15 april 2015, 15:19), NOS
  3.   Weblink bron “NOS verliest Eurowob-zaak” (Woensdag 23 november 2011, 16:25), NOS