Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·weer·zorg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandweerzorg
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de brandweerzorgv / m

  1. de organisatie van de brandbestrijding
     Dat de wagens te hoog zijn, was bij de aanbesteding al bekend, zei Wim Maas van de Brandweer Flevoland in het Radio 1 Journaal. Toch is de bestelling doorgezet, omdat de brandweer over de brandweerzorg gaat en de gemeenten over de gebouwen.[1]
     Intussen nemen steeds meer gemeenten het niet zo nauw meer met het minimumniveau voor de basis brandweerzorg, zeggen de organisaties.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Nieuwe brandweerwagens te hoog” (Dinsdag 8 januari 2013, 11:44), NOS
  2.   Weblink bron “Brandweerbonden vrezen slachtoffers” (Maandag 18 april 2011, 07:30), NOS