brandweervrouw
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- brand·weer·vrouw
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van brandweer en vrouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brandweervrouw | brandweervrouwen |
verkleinwoord | brandweervrouwtje | brandweervrouwtjes |
Zelfstandig naamwoord
de brandweervrouw v
- (beroep) een vrouwelijke brandweerman (dus niet de vrouw van een brandweerman)
- Ik vertrok woensdagochtend vroeg en was blij dat de Poolse brandweervrouw Barbara zichzelf voor die dag had benoemd tot taxibedrijf. Ze haalde iedereen op van het vliegveld en bracht ons rechtstreeks naar het hotel waar we zouden verblijven. [1]
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord brandweervrouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.