Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·weer·au·to
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord brandweerauto brandweerauto's
verkleinwoord brandweerautootje brandweerautootjes

Zelfstandig naamwoord

de brandweerautom

  1. (verkeer) signaalrode wagen voorzien van een sirene waarmee de brandweer uitrukt om hulp te leveren
     Terwijl ik een tweede blikje opentrok zag ik opeens in de verte een zwarte rookpluim. Binnen een paar minuten reden er een aantal brandweerauto’s langs de camping.[1]
  2. (speelgoed) speelgoed in de vorm van een brandweerauto
     Mijn broertje speelde een eindje verderop met een brandweerauto alsof er niets was gebeurd.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044632767
  3.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be