Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • braakt

Werkwoord

vervoeging van
braken

braakt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van braken
    • Jij braakt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van braken
    • Hij braakt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van braken
    • Braakt! 
vervoeging van
breken

braakt

  1. gij-vorm verleden tijd van breken
    • Gij braakt.