Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·ven·arms
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen bovenarms
verbogen bovenarmse
partitief bovenarms

Bijvoeglijk naamwoord

bovenarms

  1. van een worp: dat de hand boven de arm en schouder is geheven

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen