bouwkundestudent
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bouw·kun·de·stu·dent
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bouwkunde zn en student zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwkundestudent | bouwkundestudenten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de bouwkundestudent m
- (bouwkunde) (onderwijs) iemand die bouwkunde studeert
- ▸ Door naar de eilanden toe te gaan krijgen de studenten een realistisch beeld van wat haalbaar is op het eiland en wat niet. "De eilanden liggen vrij geïsoleerd op zo'n 2030 kilometer van de Indiase kust. Daarom is het belangrijk om zoveel mogelijk te werken met bouwmaterialen die daar al beschikbaar zijn", zegt de bouwkundestudent.[1]
Gangbaarheid
- Het woord bouwkundestudent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Studenten TU Delft pakken afvalprobleem Malediven aan” (Zondag 19 november 2017, 10:00), NOS