Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·kun·de·stu·dent
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwkundestudent bouwkundestudenten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bouwkundestudentm

  1. (bouwkunde) (onderwijs) iemand die bouwkunde studeert
     Door naar de eilanden toe te gaan krijgen de studenten een realistisch beeld van wat haalbaar is op het eiland en wat niet. "De eilanden liggen vrij geïsoleerd op zo'n 2030 kilometer van de Indiase kust. Daarom is het belangrijk om zoveel mogelijk te werken met bouwmaterialen die daar al beschikbaar zijn", zegt de bouwkundestudent.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Studenten TU Delft pakken afvalprobleem Malediven aan” (Zondag 19 november 2017, 10:00), NOS