bouwkas
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bouw·kas
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bouw zn en kas zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwkas | bouwkassen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- bankrekening of post in een boekhouding die bestemd is voor de bouw of verbouw
- woningbouwvereniging
Gangbaarheid
- Het woord 'bouwkas' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bouwkas" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Alice Plekkenpol“Oude Kerk in Borne houdt acties om bouwkas te spekken” (14-05-2019), Tubantia
- ↑ Weblink bron “„Mijn vader heeft lekker gewonnen”” (15-03-2004), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be