bouwagenda
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bouwagenda (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bouw·agen·da
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bouw zn en agenda zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwagenda | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- plannen die men heeft om huizen te gaan bouwen
- ▸ Vorig jaar werden er zo'n 70.000 nieuwe woningen gebouwd en 80.000 als je de transformatie van kantoorpanden tot woningen meetelt. Dat moet dus omhoog. Er komt daarvoor een minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, een Nationale Woon- en Bouwagenda en provincies en gemeenten krijgen meer ondersteuning. En er moeten meer prefabwoningen komen, huizen die deels in een fabriek worden gebouwd.[1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'bouwagenda' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Leen Kraniotis“Dit zijn de woonplannen van de coalitie, zullen ze helpen?” (Vrijdag 17 december 2021), NOS