bougie
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bou·gie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vonkbrug’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1917 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bougie | bougies |
verkleinwoord | bougietje | bougietjes |
Zelfstandig naamwoord
de bougie v
- (motortechniek) het onderdeel van een verbrandingsmotor dat door een vonk het mengsel van brandstofdamp en lucht in de cilinder tot ontploffing brengt
- Motoren hebben minimaal één bougie per cilinder.
- kaars [1]
- ▸ Zij nam de bougie van den pijler der trap, en ging naar boven, hij met zijn couranten de eetkamer in.[2]
- (medisch) staafvormig chirurgisch instrument dat wordt gebruikt om een lichaamskanaal (m.n. de urethra) te verwijden
- (techniek) smal en onverglaasd potje van gebakken pijpaarde dat wordt gebruikt in bijv. waterfilters
Vertalingen
1. het onderdeel van een verbrandingsmotor dat door een vonk het mengsel van brandstofdamp en lucht in de cilinder tot ontploffing brengt
Gangbaarheid
- Het woord bougie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bougie" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "bougie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Eline Vere”, digitale editie gemaakt naar de eerste druk (1889), p. 14
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Uitspraak
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bougie | la bougie | bougies | les bougies |
Zelfstandig naamwoord
bougie v
- kaars [1]
- (motortechniek) bougie [2], autobougie
- (medisch) bougie [3]