bouder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bou·der
Bijvoeglijk naamwoord
bouder
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van boud
Frans
Uitspraak
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bouder |
boudais |
boudé |
volledig |
Werkwoord
bouder
- pruilen, mokken, chagrijnig zijn
- mijden