Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bou·deer

Werkwoord

vervoeging van
bouderen

boudeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bouderen
    • Ik boudeer. 
  2. gebiedende wijs van bouderen
    • Boudeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bouderen
    • Boudeer je? 

Gangbaarheid