borst [2]

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • borst
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘lichaamsdeel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 701 [1]
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘jonkman’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1623 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord borst borsten
verkleinwoord borstje borstjes

Zelfstandig naamwoord

de borstv / m

  1. (anatomie) bovenste deel van de voorkant van de romp van mens (of vergelijkbaar deel bij dier), van onder begrensd door het middenrif en van boven door de hals
    • Versnijd iedere borst in drie filets en snijd deze in blokjes. 
     In de natuur vind ik rust en vrede om na te denken en te bidden. Ook al ben ik geen katholiek, toch sla ik vaak een kruisje voor mijn borst.[2]
  2. (anatomie) elk van de twee vooruitstekende klieren bij vrouwen waaruit zich de moedermelk afscheidt
    • Maar Albert was geen vlug type, alles kostte bij hem tijd. En al heel snel was daar Cécile geweest, hij was meteen hartstochtelijk verliefd, de ogen van Cécile, de mond van Cécile, de glimlach van Cécile, en daarna uiteraard de borsten van Cécile, de kont van Cécile, hoe wil je dan aan iets anders denken. [3] 
     Zijn hand gleed vanaf haar rug langzaam naar beneden. Chantal trok hem steviger tegen zich aan. Zijn bovenlichaam drukte nu tegen haar borsten.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1]: Dat stuit mij tegen de borst.
Daar heb ik een afkeer van/Dat valt me zwaar tegen
  • [1]: Iemand aan de borst drukken
Iemand liefdevol omarmen (ook fig.)
  • [1]: Uit volle borst (zingen)
Luid zingen
 Uiteindelijk gaf Lauritz toe aan het zeilgesprek, met het oog op Christa had hij het uitgesteld tot aan het nagerecht, peer geflambeerd met cognac, maar nu barstte het uit volle borst los.[5]
  • [1]: Zich op de borst kloppen
Zich zonder bescheidenheid op iets beroemen (vaak onterecht)
  • [2]: De borst geven
Een kind moedermelk uit de borst laten drinken
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bersten

borst

  1. enkelvoud verleden tijd van bersten
    • Ik borst. 
    • Jij borst. 
    • Hij, zij, het borst. 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1 "borst" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 16
  4. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  5. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Middelnederlands

Zelfstandig naamwoord

borst

  1. (anatomie) borst; bovenste deel van de voorkant van de romp van mens (of vergelijkbaar deel bij dier), van onder begrensd door het middenrif en de hals
  2. (anatomie) borst; elk van de twee vooruitstekende klieren bij vrouwen waaruit zich de moedermelk afscheidt