Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boom·me·loen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boommeloen boommeloenen
verkleinwoord boommeloentje boommeloentjes

Zelfstandig naamwoord

de boommeloenv / m

  1. (fruit) de vrucht van de meloenboom (Carica papaya)
    • Lust je boommeloenen? 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid