Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boom·kwe·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boomkweker boomkwekers
verkleinwoord boomkwekertje boomkwekertjes

Zelfstandig naamwoord

de boomkwekerm

  1. (beroep) een persoon die beroepsmatig bomen kweekt
    • Heb jij de boomkweker al gebeld over die appelboom? 

Meer informatie

Gangbaarheid