boodschapper
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: boodschapper (hulp, bestand)
- IPA: /ˈbotsxɑpər/
Woordafbreking
- bood·schap·per
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van boodschappen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boodschapper | boodschappers |
verkleinwoord | boodschappertje | boodschappertjes |
Zelfstandig naamwoord
de boodschapper m
- (beroep) (verouderd) iets dat, of iemand die berichten overbrengt naar personen die door de afzender niet rechtstreeks aangesproken kunnen worden, of bereikbaar zijn, door afstand, tijdverschil of slechte onderlinge verhoudingen, tegenwoordig zou men zeggen: koerier
- Wie werd als boodschapper naar het vijandelijke kamp gezonden?
- (religie) islamitische profeet
Opmerkingen
- vrouwelijke vorm: boodschapster
Synoniemen
Verwante begrippen
- [1] antwoordapparaat, ambassadeur, bemiddelaar, bericht, berichtendienst, bode, boodschap, briefverkeer, diplomaat, gezant, heraut, intermediair, ijlbode, koerier mededeling, omroeper, ordonnans, postloper, relaisstation, seininstallatie, signaalinstallatie, telecommunicatie, verbindingsdienst
Vertalingen
1. berichtenoverbrenger
Gangbaarheid
- Het woord boodschapper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boodschapper" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be