boodschappenkarretje

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bood·schap·pen·kar·re·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het boodschappenkarretjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord boodschappenkar
     Behoedzaam liep Chantal met het boodschappenkarretje langs de stellingen.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen