Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bon·ho·mie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘natuurlijke wellevendheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1] [2]
  • afgeleid van het Franse bonhomme (met het achtervoegsel -ie) [3] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bonhomie -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de bonhomiev [4]

  1. natuurlijke goedhartigheid / wellevendheid
     Ik complimenteerde hem met zijn indrukwekkende vertoon van bonhomie. Hij glimlachte verveeld.[5]
Synoniemen

Gangbaarheid

31 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen