Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bonds·man
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bondsman bondslieden
bondsmannen
bondslui
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bondsmanm

  1. een (bestuurs)lid van een (vak)bond
    • Tavecchio begeeft zich met zijn uitspraken op glad ijs. In juli vloog hij nog uit de bocht door Juventus-speler Paul Pogba weg te zetten als een aap. 'Neem Opti Poba. Die at eerst nog bananen en nu is hij ineens een basisspeler bij Lazio', zei de bondsman in de zomer. [1] 
    • KNVB-directeur Bert van Oostveen ging dinsdag in op de ontstane situatie bij FC Twente. De bondsman geeft aan op te kijken van de recente ontwikkelingen in Enschede. [2] 
    • Politieagenten zitten hangende een lopende rechtszaak soms wel twee tot drie jaar in onzekerheid, weet Struijs. „Dat is funest voor hun werklust en zelfvertrouwen”, aldus de bondsman. [3] 
Hyponiemen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen