Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bom·ma·kle·ren
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bommakleren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bommaklerenmv

  1. (mode) ouderwetse, niet modieuze kleding
     De resultaten waren dan ook navenant. "Mottig, antiek, bommakleren met sjaaltjes", karakteriseert Magda De Meyer de voorgestelde modellen.[1]

Gangbaarheid

13 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Bommakleren in het parlement” (03/05/2004), Het Nieuwsblad
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be